E 10 003 ‘Vorserielok’

Niet alleen als Trix Expressmodel een klassieker, maar ook in het grootbedrijf is de E 10 een levende legende. In al haar varianten was de E 10 een van de belangrijkste naoorlogse e-locs van de Deutsche Bundesbahn. In verschillende uitvoeringen qua techniek, vormgeving en kleurstelling vormde de
E 10 (later omgenummerd naar E 110/E 112) lange tijd de ruggengraat van het hoogwaardige sneltreinen-net (F-Züge). De eisen waaraan de loc moest voldoen, werden al voor de Tweede Wereldoorlog, op basis van de ervaringen met de E 44 en E 94, vastgelegd voor de nieuw te ontwikkelen E 46. Na de oorlog werden, met de bouw van een serie van vijf verschillende voorserielocs, deze uitgangspunten omgezet in wat later een van de bekendste en meeste ingezette locs in het naoorlogse West-Duitsland zou worden.

Ontwikkeling van de voorserie: E 10 001 – E 10 005

Door de net nieuw opgerichte Deutsche Bundesbahn werd in 1949 aan de West-Duitse industrie de opdracht gegeven voor de ontwikkeling van vijf prototypen voor een vierassige draaistellenloco-motief. Het moest een multifunctionele locomotief worden met een maximumsnelheid van 130 km/u. De loc moest dus inzetbaar zijn in het goederenverkeer, maar ook in het snelle reizigersvervoer.

De ontwikkeling van de voorserielocs werd in opdracht gegeven bij een aantal grote Duitse fabrikanten: Krauss-Maffei, Krupp en Henschel voor het chassis en lochuis en AEG, BBC en Siemens voor de elektrische installatie. Na de intensieve oorlogsproductie en de opgelopen schade aan het eind van de oorlog, zat de Duitse industrie uiteraard te springen om nieuwe grote opdrachten.

Op basis van de inmiddels bijgestelde uitgangs-punten ontwierp elke fabrikant zijn eigen locomotief-behuizing, waarbij Henschel twee ontwerpen leverde en een van deze twee ontwerpen in tweevoud geproduceerd werd. Verder verschilden de loco-motieven onderling van elkaar in technische uit-voering. Er werden verschillende aandrijfconcepten uitgeprobeerd wat een goede vergelijking in de bedrijfspraktijk mogelijk maakte. Inmiddels was het voorziene serienummer voor de loc gewijzigd van
E 46 in E 10, o.a. naar aanleiding van de aanpassing van de maximum snelheid van 120 naar 130 km/u.

In 1952 werd de E 10 003 als eerste in gebruik genomen. Kort daarop volgden ook de andere prototypen. Omdat de praktijktest uitsluitsel moest geven over de verschillende technische concepten en de behoefte aan (snellere) e-locs op de nieuw geëlektrificeerde baanvakken groot was, werden de locs al snel in de reguliere dienstregeling opgenomen, o.a. ook op trajecten waar tot dan toe met de ‘Altbauloks’ E 18 en E 19 gereden werd.

 

TRIX EXPRESS 761/231/2231 – E 10 003 (1955)

De oer-E 10 van Trix Express betreft een model van de E 10 003. Hoewel door Trix aangekondigd als een model van de E 10 002, bleek het bij de presentatie van het nieuwe model in 1955 om de E 10 003 te gaan. Dit Trix Express model staat bij de verzamelaars bekend om de verschillende uitvoeringen waarin de loc op de markt gekomen is, waarbij vooral de wel of niet wit geschildere raamomlijstingen typerend én prijsbepalend zijn.

Vanwege de grenzen aan destijds beschikbare techniek en de relatief krappe boogradius was gekozen voor een beweegbare bufferbalk, net als bij de door Trix in 1958 uitgebrachte V 200. Dit ging enigszins ten koste van de natuurgetrouwheid, maar leverde wel een betrouwbaar en soepel rijdende modelloc op.

Duidelijk is ook dat Trix de ontwikkelingen in het grootbedrijf nauwlettend volgde: de E 10 003 verscheen in 1952 in het echt op de baan, in 1955 kon de Trix Expresser deze loc ook al zelf op zijn baan inzetten.